De Ramp. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 stroomt een groot gedeelte van zuidwest Nederland onder. Door uitzonderlijke hoge waterstanden en een noordwester storm breken dijken en spoelt het zoute water over het land.
Over de toestand van de dijken en de reacties van bestuurders gaat deze site niet. Wel over de meteorologische kant van de zaak. Waarom kwam het water zo hoog? Op enkele kaarten is de weersgesteldheid in de rampperiode te zien en werd er voldoende gewaarschuwd?
Hoe ontstond De Ramp?
De watersnoodramp ontstond door een combinatie van springvloed en een noordwesterstorm. Op 29 januari 1953 waren er op de weerkaart de eerste aanwijzingen dat zich op de Atlantische Oceaan een depressie ontwikkelde. Op 30 januari begon de depressie naar het zuidoosten af te buigen en ontwikkelde zich aan de westzijde van het lagedrukgebied een stormveld.
In de vroege ochtend van 31 januari bereikte de depressie de Noordzee net ten noordoosten van Schotland. Rond Schotland werden op die zaterdag windsnelheden van 125 kilometer per uur gemeten (12 Beaufort). De depressie bereikte zaterdagavond de kust van Denemarken en de Duitse Bocht. De veerboot van Ierland naar Engeland, de Princess Victoria, verging in zware storm. Daarbij kwamen 153 mensen om het leven.
Waarschuwing
De eerste waarschuwing voor harde wind in Nederland was op vrijdagavond verstuurd. Om 11.00 uur op zaterdagochtend waarschuwde het KNMI voor “flink hoog water” in de komende nacht. Om 17.15 uur werd een waarschuwing uitgegeven voor zware noordwesterstorm windkracht tien en werd een telegram verstuurd waarin werd gewaarschuwd voor “gevaarlijk hoog water”. De autoriteiten waren verantwoordelijk voor wat er met deze waarschuwing werd gedaan. Enkele burgemeesters namen hun maatregelen, maar velen legden de waarschuwing naast zich neer.
Op 30 januari was het om 0.44 uur volle maan en volgens de getijtafel kon op 1 februari springtij worden verwacht. Vanwege de maanstand voor Vlissingen werd op zaterdag 31 januari een hoogwater voorspeld van 1.98 meter boven N.A.P. en voor zondagmorgen 1 februari een van 1.95 meter. Het tijdstip van hoogwater in Vlissingen is op 31 januari iets voor 15.00 uur, op 1 februari iets voor 03.00 uur en rond 15.00 uur. Wat volgens de getijtafel een laag springtij moet worden, ontwikkelt zich tot een stormvloed van ongekende hevigheid.
Niet nog hoger
In de avond en nacht van 31 januari op 1 februari wordt op het lichtschip Goeree, dat ten westen van Goeree Overflakkee lag, windkracht elf vastgesteld. De windrichting draaide daarbij van noordwest naar noordnoordwest zodat de storm over de volle lengte van de Noordzee woedde. Door deze ongunstige windrichting werd het water van de Noordzee extra hoog opgestuwd. Toen het zaterdagavond om 20.00 uur laagwater was bedroeg de waterstand +24 centimeter. Uiteindelijk werd in Vlissingen op zondagochtend om 3.24 uur een waterstand bereikt van 4.55 meter boven N.A.P. Dat het water niet nog hoger kwam had drie oorzaken:
– Het getij was een springtij, maar toevalligerwijs een laag springtij.
– Toen het stormveld onze kust bereikte was de gemiddelde windkracht afgenomen van 12 tot 10 Bft.
– De grote rivieren hadden een lage waterafvoer, waardoor de waterstand nabij de mondingen in de Delta laag was.
De hoogste opwaaiing vond plaats om drie uur voor hoog water. Het was volle maan, terwijl bij nieuwe maan de springtij nog hoger komt. Het oppervlaktewater van de grote rivieren stond laag.
Wind
Voor de windmeting in Zeeland is in 1953 alleen het meetpunt Vlissingen beschikbaar. De windmeter bevond zich op de meteohut op het voormalige vliegveld enkele kilometers ten noorden van Vlissingen. De anemometerhoogte is ongeveer negen meter boven het maaiveld. In noordwestelijke richting bevinden zich barakken van twee meter hoog op vijftig meter afstand. De afstand tot de kust bedraagt in deze richting twaalf à dertien kilometer. Op het weerstation bedroeg het hoogste uurgemiddelde van de windsnelheid 21 meter per seconde, dat is negen Beaufort. Door het KNMI is het uurgemiddelde van Vlissingen aangepast voor een situatie waarbij het station aan zee zou liggen. Dan komen we uit op een hoogste uurgemiddelde van 26 meter per seconde, dat is tien Beaufort. De zwaarste windstoot werd in Vlissingen zaterdagavond om 22.00 uur geregistreerd: ruim 120 kilometer per uur.
Het getij
Het astronomische getij wordt bepaald door de maan en de zon. De maan staat het dichtst bij de aarde en oefent de grootste kracht uit op de watermassa’s. Als zon en maan samenwerken, dat wil zeggen: als zon en maan met de aarde op één lijn staan (bij nieuwe en volle maan), is de getijverwekkende kracht het grootst: het is springtij.
Werken ze elkaar tegen, dat wil zeggen: de verbindingslijn zon-aarde-maan vormt een rechte hoek, dan is de getijverwekkende kracht het kleinst: het is doodtij; het verschil tussen hoog en laag water is dan het kleinst.
Doordat de maan een elliptische baan volgt, verandert de getijverwekkende kracht tijdens haar omloop van grootte. Bij het perigeum (de maan staat het dichtst bij0 is de getijverwekkende kracht het grootst, bij het apogeum (de maan staat het verst weg) is zij het kleinst. Ruim twee dagen na nieuwe en volle maan wordt het effect van de samen- of tegenwerking van beide hemellichamen op het water aan onze kusten het duidelijkst merkbaar.
Rampnacht
De stormvloed van 1 februari 1953 viel precies samen met springtij, maar het was toevallig een bijzonder laag springtij, want de maan stond in het apogeum. Had de maan in het perigeum gestaan en zouden ook nog andere astronomische factoren in het voordeel van een hoog astronomisch getij hebben gewerkt dan zouden de stormvloedstanden nog 50 à 60 cm hoger zijn geweest.
Stormvloeden waarbij de maan in het perigeum stond, waren die van 1877, 1906 (beide met overstromingen) en 1928. Stormvloeden met de maan in het apogeum vonden plaats in 1916, 1944, 1949 en 1953, de eerste en de laatste met overstromingen.
Had hoger kunnen zijn…
Hoeveel hoger had het water nog kunnen komen bij extremere meteorologische omstandigheden? In feite waren de meteorologische omstandigheden tijdens de stormvloed van 1 februari 1953 voor een deel al extreem: de depressie volgde een koers die ideaal was voor het ontstaan van een noordwester- tot noorderstorm boven de gehele Noordzee. Maar toen de langs de Engelse kust door de storm sterk verhoogde getijgolf de Zeeuwse kust bereikte, was het extreem krachtige stormveld al aan het afnemen.
Verre van extreem was de mate waarin de grote rivieren hun water afvoerden. De watrerstand in de mondingen was zelfs buitengewoon laag. Die stand had onder andere omstandigheden tenminste 10 cm hoger kunnen liggen. Geringe regenval in het bovenstroomgebied in december en januari was daar debet aan. De belangrijkste verhoging van de waterstand kwam door de wind.
De voornaamste krachten die de windsnelheid rond een druksysteem bepalen, zijn het luchtdrukverschil en de wrijving. Boven zee is de wrijving klein en over een zeer groot gebied constant. Afgezien van de kromming van de isobaren, de voortbewegingssnelheid van het druksyteem en de stabiliteit van de atmosfeer hebben we boven zee voor de windsnelheid alleen te maken met de drukverschillen.
Dit luchtdrukverschil (de gradiënt) bedroeg boven de zuidwestelijke Noordzee in de nacht van 1 februari 1953 gemiddeld bijna 8 hPa over 111 km. Bij een iets andere koers en gedraaide ligging van de depressie had de gradiënt kunnen oplopen tot bijna 9.5 hPa. zoals tijdens het ontwikkelingsstadium van de depressie in de omgeving van Schotland.
Stel dat de windsnelheid bij de Schotse oostkust, verplaatst naar de Nederlandse kust, en de windrichting bij de Nederlandse kust hadden samengewerkt dan zouden de waterstanden in Zeeland en Zuid-Holland nog één tot anderhalve meter hoger gekomen zijn.
Windtabel in knopen
Datum | Tijdstip | Weerstation | ||
Lichtschip Goeree | Vlissingen | Vlissingen gecorrigeerd | ||
31 januari | 15.00 GMT | 290/36 | 270/35 | 270/38 |
18.00 GMT | 290/48 | 280/37 | 280/40 | |
21.00 GMT | 290/63 | 290/39 | 290/44 | |
1 februari | 00.00 GMT | 330/58 | 310/41 | 310/50 |
03.00 GMT | 320/55 | 310/39 | 310/48 | |
06.00 GMT | 320/60 | 320/38 | 320/46 | |
09.00 GMT | 340/57 | 330/37 | 330/42 | |
12.00 GMT | 340/53 | 340/33 | 340/40 | |
15.00 GMT | 340/44 | 340/31 | 340/38 | |
18.00 GMT | 360/41 | 360/28 | 360/36 | |
21.00 GMT | 350/40 | 350/28 | 350/34 | |
2 februari | 00.00 GMT | 360/40 | 360/27 | 360/32 |
03.00 GMT | 350/40 | 360/26 | 360/31 | |
06.00 GMT | 020/39 | 010/25 | 010/30 | |
09.00 GMT | 360/33 | 360/25 | 360/30 | |
(Klik op de kaart voor een vergroting)
Belangrijke stormvloeden na 1900
Datum | Hoe hoog het water kwam |
12 maart 1906 | + 3.92 meter |
1 maart 1949> | + 3.82 meter |
1 februari 1953 | + 4.55 meter |
3 januari 1976 | + 3.94 meter |
27 februari 1990 | + 3.84 meter |
14 november 1993 | + 3.83 meter |
28 januari 1994 | + 3.87 meter |